10 november 2016

Gezondheidsraad: Screening op hepatitis B en C beperken tot risicogroepen

Mensen kunnen besmet raken met het hepatitis B- of C-virus via bloed-bloedcontact, bijvoorbeeld in situaties waarbij verplegend personeel zich verwondt aan een gebruikte injectienaald (prikaccidenten). Beide virussen kunnen ook worden overgedragen van moeder op kind, rond of tijdens de bevalling. Besmetting is daarnaast mogelijk via seksueel contact; dit geldt in het bijzonder voor het hepatitis B-virus. Maar ook seksuele overdracht van hepatitis C komt voor, voornamelijk bij hiv-positieve mannen die seks hebben met mannen. Beide virussen kunnen op termijn ernstige aandoeningen veroorzaken, zoals levercirrose of leverkanker.’

De Gezondheidsraad vindt dat specifieke aandacht nodig is voor diegenen die een verhoogd risico hebben om geïnfecteerd te zijn met het hepatitis B- of C-virus. Dit geldt voor mensen die (ooit) regelmatig drugs hebben geïnjecteerd, voor hiv-positieve mannen die seks hebben met mannen, voor eerstegeneratiemigranten uit landen waar hepatitis B of C vaker voorkomt dan hier, en voor bepaalde groepen werknemers in de gezondheidszorg. Deze mensen moeten worden opgespoord via huisartsen, bedrijfs- en behandelend artsen, instellingen voor verslavingszorg en penitentiaire inrichtingen. Daarna kan screening op de beide virussen worden aangeboden. Daarnaast kunnen voor de opsporing van hepatitis B gerichte screeningprogramma’s nodig zijn in plaatsen of regio’s waar relatief veel eerstegeneratiemigranten wonen uit landen waar hepatitis B vaker voorkomt.’

Ook aan asielzoekers uit landen waar hepatitis B of C vaak voorkomt, dient tijdens de toelatingsprocedure screening op het hepatitis B- of C-virus te worden aangeboden. Voorwaarde daarbij is wel dat asielzoekers bij wie een chronische hepatitis B- of C-infectie wordt vastgesteld, net als ieder ander, zorg en behandeling krijgen aangeboden volgens de daarvoor geldende richtlijnen.

Grootschalig bevolkingsonderzoek naar chronische hepatitis B- en C-infecties vindt de Gezondheidsraad niet nodig, omdat het probleem maar weinig voorkomt in Nederland: slechts 0,1 tot 0,4 procent van de bevolking is met één van beide virussen chronisch geïnfecteerd. Van deze ‘dragers’ zal bovendien 80 procent niet ziek worden. Een algemeen bevolkingsonderzoek zou dus nauwelijks extra gezondheidswinst opleveren.’

Klik hier voor het rapport.