8 september 2016

Meerwaarde testen: minder chemo door mammaprint

De MammaPrint is een test waarmee het risico op uitzaaiingen wordt geschat, op basis van 70 genen. Onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek coördineerden de Europese Mindact-studie, die de vraag moest beantwoorden of zij met de test vrouwen kunnen identificeren die geen chemotherapie nodig hebben, terwijl dat op basis van het klinisch beeld wel het advies zou zijn. Aan de studie deden 6693 vrouwen mee, bij wie het genetische en klinische risico werd berekend. Als deze twee niet overeenkwamen (de een hoog, de ander een laag risico), werden zij gerandomiseerd. Voor de studie was vooral de bovengenoemde groep (klinisch hoog, genetisch laag risico) interessant. Van deze 1550 patiënten (23%) kwam de helft in de geen-chemogroep, de andere helft in de chemogroep. Na vijf jaar was van hen 94,4 respectievelijk 95,9 procent in leven, zonder uitzaaiingen. Dit verschil was statistisch niet significant. De onderzoekers concluderen dat voor patiënten met een hoog klinisch en laag genetisch risico kan worden afgezien van chemotherapie, in ruil voor 1,5 procent hogere kans op uitzaaiingen in de vijf jaar nadien. Gezien de bijwerkingen van de chemo is dat een keuze die aan vrouwen kan worden voorgelegd. In bijbehorende editorials schrijven deskundigen uitgebreid over de MammaPrint en vergelijkbare genetische tests. Daarin komen interessante kwesties voorbij, zoals de kloof tussen onderzoek en praktijk. Om te kunnen rekenen met testresultaten is het logisch om een testresultaat in hoog/laag in te delen, maar op basis van 70 genen zullen er eigenlijk veel meer categorieën zijn. David Hunter stelt dat de opkomst van dergelijke tests – want de MammaPrint is eerder de start dan het eindpunt van tests gebaseerd op nieuwe technologieën – nieuwe methodes vereist om patiënten te helpen beslissen. Zij moeten immers aan de hand van grote hoeveelheden complexe informatie keuzes maken tussen steeds meer opties met steeds meer afwegingen. ‘Die methodes moeten ook onze collega’s helpen om de aloude vraag “wat zou u doen, dokter” te kunnen beantwoorden.’

De MammaPrint is een test waarmee het risico op uitzaaiingen wordt geschat, op basis van 70 genen. Onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek coördineerden de Europese Mindact-studie, die de vraag moest beantwoorden of zij met de test vrouwen kunnen identificeren die geen chemotherapie nodig hebben, terwijl dat op basis van het klinisch beeld wel het advies zou zijn.

Aan de studie deden 6693 vrouwen mee, bij wie het genetische en klinische risico werd berekend. Als deze twee niet overeenkwamen (de een hoog, de ander een laag risico), werden zij gerandomiseerd. Voor de studie was vooral de bovengenoemde groep (klinisch hoog, genetisch laag risico) interessant. Van deze 1550 patiënten (23%) kwam de helft in de geen-chemogroep, de andere helft in de chemogroep. Na vijf jaar was van hen 94,4 respectievelijk 95,9 procent in leven, zonder uitzaaiingen. Dit verschil was statistisch niet significant.

De onderzoekers concluderen dat voor patiënten met een hoog klinisch en laag genetisch risico kan worden afgezien van chemotherapie, in ruil voor 1,5 procent hogere kans op uitzaaiingen in de vijf jaar nadien. Gezien de bijwerkingen van de chemo is dat een keuze die aan vrouwen kan worden voorgelegd.

In bijbehorende editorials schrijven deskundigen uitgebreid over de MammaPrint en vergelijkbare genetische tests. Daarin komen interessante kwesties voorbij, zoals de kloof tussen onderzoek en praktijk. Om te kunnen rekenen met testresultaten is het logisch om een testresultaat in hoog/laag in te delen, maar op basis van 70 genen zullen er eigenlijk veel meer categorieën zijn. David Hunter stelt dat de opkomst van dergelijke tests – want de MammaPrint is eerder de start dan het eindpunt van tests gebaseerd op nieuwe technologieën – nieuwe methodes vereist om patiënten te helpen beslissen. Zij moeten immers aan de hand van grote hoeveelheden complexe informatie keuzes maken tussen steeds meer opties met steeds meer afwegingen. ‘Die methodes moeten ook onze collega’s helpen om de aloude vraag “wat zou u doen, dokter” te kunnen beantwoorden.’