3 juli 2015

Nieuwe richtlijn labtests in de huisartsenpraktijk

In de huisartsenpraktijk wordt er steeds meer gebruik gemaakt van Point of Care Testing (POCT). Het NHG stelde samen met de NVKC, de NVMM en de SAN een richtlijn op voor het juist en veilig gebruik van POCT in de huisartsenzorg. Een nieuwe praktijkorganisatorische richtlijn die goede ondersteuning biedt voor een verantwoorde toepassing van de POC-testen in de praktijk.
 
Laboratoriumonderzoek (met name bloed- en urineonderzoek) vindt in 4% van alle huisartsencontacten plaats. Het aandeel testen dat in de huisarts in nabijheid van de patiënt uitvoert, stijgt. Urinestriponderzoek, Hb- en glucosebepaling zijn bekende, klassieke voorbeelden. D-dimeer- en C-reactief proteïnebepalingen zijn voorbeelden van nieuwe POCT die hun weg naar de huisartsenzorg hebben gevonden. Een aantal NHG-Standaarden geeft aanbevelingen voor het gebruik van POCT voor verschillende aandoeningen.
 
Patiëntveiligheid
 
De richtlijn is opgesteld om een goede kwaliteit van zorg te borgen en om risico’s op fouten met POC-testen in de huisartspraktijk zoveel mogelijk te voorkomen. Om de patiëntveiligheid te garanderen zijn een zorgvuldige inzet, uitvoering en evaluatie van POCT essentieel.
De richtlijn ‘POCT in de huisartsenzorg’ doet aanbevelingen over onder meer:
  • het wanneer uitvoeren van een POCT (bij de juiste indicatie);
  • de bevoegd- en bekwaamheid van de POCT-gebruikers;
  • het borgen van de samenwerking tussen huisarts en laboratorium;
  • de aanschaf en bediening van de apparatuur;
  • en het correct vastleggen van de testuitslagen (volgens ADEPD).
 
De richtlijn sluit aan op de Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraak ‘Rationeel aanvragen van laboratoriumdiagnostiek’ en de IVD en ISO richtlijnen voor POCT. In de richtlijn zijn de bevindingen en conclusies uit onder meer de RIVM-rapporten over POCT in het ziekenhuis en bij de huisarts en de aanbevelingen van IGZ verwerkt.
 
Uit eerder onderzoek door het RIVM bleek dat er veel kon worden verbeterd bij het gebruik van dit soort testen, omdat artsen en assistenten niet altijd goed op de hoogte te zijn van de werking van bepaalde apparatuur en hoe het bloed moet worden afgenomen. Ook ontbreekt het aan training. Dat kan een potentieel risico zijn als de behandeling van de patiënt afhangt van de uitslag van de test.
 
Prof Ron Kusters benadrukt in Medisch Contact dat er al op veel plaatsen op een goede, verantwoorde manier wordt samengewerkt tussen huisartsen en de klinische chemische laboratoria die de tests meestal leveren, maar dat alles nu naar eigen goeddunken gebeurt. Kusters: ‘Zeker met het oog op de toekomst is er behoefte aan een duidelijke richtlijn. Er komen steeds meer tests die ook in acute situaties toegepast gaan worden. Op nummer 1 en 2 van de wensenlijst van huisartsen staan tests die diep-veneuze trombose en een hartinfarct kunnen uitsluiten, maar de risico’s zijn groot als die niet goed worden uitgevoerd. Zeker bij deze tests kan de juistheid van de testuitslag van levensbelang zijn.’